In een sector kunt u één of meerdere apparaten invoeren. Als deze niet aanwezig zijn in het gebouw, hoeft u deze ook niet in te vullen. Het programma start daarom met een lege lijst met apparaten.
Figuur 50 Stap 4f - Lijst met apparaten
Klik op de knop [Toevoegen] om een nieuw apparaat aan de lijst toe te voegen (zie Figuur 50). Vervolgens opent het programma het nieuwe apparaat om de eigenschappen in te voeren, zie Figuur 51.
Figuur 51 Stap 4f - bewerken apparaat
U start met de naam van het apparaat. Hiermee kunt u in de lijst van apparaten het betreffende systeem terugvinden.
Vervolgens kiest u bij het invoerveld ‘E.drager’ de betreffende energiedrager. In EPA-U kunt u kiezen tussen gas, elektriciteit en stoom.
Kiest u voor een elektrisch of gasgestookt apparaat, dan heeft u de beschikking over vier invoermethoden (invoerveld ‘Invoer’):
§ Globaal: u geeft in het invoerveld ‘Globaal’ het vermogen in Watt per vierkante meter gebruiksoppervlak. Het programma rekent dit om naar een jaarlijks gas- of elektriciteitsverbruik.
§ Bibliotheek: hier selecteert u een standaard apparaat in het invoerveld ‘Apparaat’. Vervolgens geeft u in het invoerveld ‘Aantal’ het aantal eenheden op (zoals vermeld bij het invoerveld). In het veld ‘Verbruik’ wordt ter informatie het jaarlijks verbruik per eenheid van het apparaat getoond. U kunt dit verbruik niet aanpassen.
§ Eigen waarde: Hier geeft u onder het invoerveld ‘Aantal’ het aantal apparaten op. Vervolgens geeft u bij het invoerveld ‘Verbruik’ het jaarlijkse energieverbruik per apparaat op. Voor elektriciteit is dit in kWh/jaar en voor gas is dit in m3 gas/jaar.
§ Eigen waarde [W/m2]: Hier geeft u het vermogen op van de apparaten per vierkante meter gebruiksoppervlak. Het programma rekent dit om naar een jaarlijks gas- of elektriciteitsverbruik.
Kiest u voor een apparaat met stoom als energiedrager, dan kunt u alleen een eigen waarden invoeren. Hier geeft u onder het invoerveld ‘Aantal’ het aantal apparaten op. Vervolgens geeft u bij het invoerveld ‘Verbruik’ het jaarlijkse stoomverbruik (in kg stoom/jaar) per apparaat op.
Het laatste invoerveld ‘Plaats’ bepaalt de opstelling van het apparaat in de sector die gebruikt wordt voor het berekenen van de interne warmtelast. Hierbij zijn de volgende opties mogelijk:
§ Normaal: de geproduceerde warmte van het apparaat wordt volledig bijgedragen aan de interne warmtelast van de sector.
§ Onverwarmde ruimte: de geproduceerde warmte van het apparaat draagt niet bij aan de interne warmtelast van de sector.
§ Directe afzuiging: de geproduceerde warmte van het apparaat wordt gedeeltelijk (20 procent) bijgedragen aan de interne warmtelast van de sector.
Voor koel- en vriesapparatuur is de interne warmtelast afhankelijk van de opstelplaats van de condensor, de COP van de koelmachine en van de hoeveelheid latente warmte. Deze worden bepaald door te kiezen voor:
§ koelapparaat (condensor in gebouw);
§ koelapparaat (condensor buiten gebouw);
§ vriesapparaat (condensor in gebouw);
§ vriesapparaat (condensor buiten gebouw);
§ vriesapparaat met ontdooiingcyclus (condensor buiten gebouw).
Voor het invoeren van een eigen waarde voor het verbruik, kunt u gebruik maken van het volgende hulpmiddel: Rekenmachine (zie paragraaf 16.2) | |
In de meegeleverde bibliotheek in Vabi EPA-U zijn een aantal apparaten uit de formulestructuur ISSO 75.3 en uit Agentschap NL publicatie Cijfers & Tabellen opgenomen. |
Klik op de knop [Ok] om de invoer op te slaan. Of klik op [Annuleren] om de wijzigingen te annuleren. Vervolgens komt u weer terug in de lijst met apparaten. U ziet hier de belangrijkste gegevens van de ingevoerde apparaten.