4.05 Variabelen

Met de control ‘Variabelen’ stelt u alle variabelen in, die in het programma gebruikt worden. Voorbeelden van in te stellen variabelen zijn: inflatie, disconto, huurklassen, klassen van woninggrootte, leeftijd, huurderving etc.

Alle variabelen hebben een standaard ingestelde waarde. Om een variabele te wijzigen, klikt u met de muisaanwijzer op de waarde en voert u de nieuwe waarde in.

U kunt ook het startjaar instellen. Als het startjaar bijvoorbeeld op 2016 staat, dan gaat het model er vanuit dat alle ingevoerde gegevens (bijvoorbeeld de VHE-lijst, de huren, de normgetallen) als peilmoment 1-1-2017 hebben. Ook het eerste simulatiejaar in de KPI-scorecards is 2017 (31-12-2016).

Het is mogelijk om 5 huurklassen en 4 grenzen om de huur op af te toppen te definiëren. Deze grenzen worden ook gehanteerd in de beleidslabels.

•      Als eerste configureert u de naam van de 4 bovengrenzen. Standaard worden de namen uit  figuur 4.16 gehanteerd.

•      Vervolgens kunt u voor elke huurgrens de waarde invullen. . Standaard worden de namen uit figuur 4.16 gehanteerd.

•      Op basis van deze grenswaarden kunnen 5 huurklassen worden gedefinieerd. Deze huurklassen kunnen worden gebruikt in o.a. kaarten en grafieken. Deze namen worden ook overgenomen in de namen van de kpi’s die betrekking hebben tot de verschillende huurklassen.

•     

figuur 4.17 Scherm ‘Variabelen’; inrichten namen en waarde van de huurklassen

Als u de instelling in het variabelen scherm ‘extra punten voor schaarste-gebieden automatisch bepalen’ op ‘ja’ zet, dan worden deze de WWS-punten voor onderdeel 13 ( dit onderdeel is ook bekend als ‘punten voor schaarste-gebieden’ en als ‘Donner-punten’) automatisch berekend op basis van de postcode, WOZ-waarde en oppervlakte (totaal WWS onderdeel 1+2). Als u deze instelling op ‘nee’ laat staan, kunt u middels een data-import zelf punten toevoegen op dit onderdeel.