Begane grondvloeren  EPG en NEN 1068:2012

Voor het bepalen van de transmissieverliezen door de begane grondvloer worden de vloeren onderverdeeld in de begrenzing van de vloer:

§ Begane grond vloeren op of boven het maaiveld direct op de grond  (eventueel met een luchtlaag van maximaal 30 cm);

§ Begane grond vloeren boven een kruipruimte;

§ Begane grond vloeren boven een onverwarmde kelder;

§ Begane grond vloeren van een verwarmde ruimte met vloer onder het maaiveld.

Voor elke begrenzing van de begane grondvloer wordt het verlies door de vloer apart berekend. Het verlies door de vloeren wordt bepaald aan de hand van de toegepaste constructies, begrenzingen van die constructies (buitenlucht of grond) en de lineaire koudebruggen van de vloeren (forfaitair via de perimeter of uitgebreid via de lineaire koudebruggen) correct op te geven.

Binnen de rekenzone is het van belang maar 1 type begrenzing voor de begane grondvloer te definiëren.  Mochten er binnen de rekenzones verschillende typen begrenzingen voor de begane grond voorkomen dienen de rekenzones te worden gesplitst in meerdere rekenzones. Hierbij is het ook van belang de lineaire koudebruggen (perimeter) op een juiste manier over de rekenzones te verdelen.

Grond
De vloer direct op grond op of boven het maaiveld gelegen kan worden opgegeven via ‘Eigenschappen’  en ‘Bouwdelen’ door voor keerzijde te kiezen voor ‘Grond’. Voor de EPG berekening is geen extra invoer voor de begrenzing grond nodig. Is de vloer gelegen boven een luchtlaag, dient de luchtlaag in de warmteweerstand van de constructie te worden meegenomen.

Kruipruimte
De vloer boven een kruipruimte kan worden opgegeven via ‘Eigenschappen’  en ‘Bouwdelen’ door voor keerzijde te kiezen voor ‘Kruipruimte’. Voor de EPG berekening zijn meerdere invoergegevens van de kruipruimte nodig:

      hoogte van de aangrenzende kruipruimte in mm;

      dikte in mm en Rc waarde in m2.K/W van de wand tegen grond van de kruipruimte;

      vloer van de kruipruimte (grond, isolatie op de grond of aparte constructie):

§ grond: geen extra invoer nodig;

§ isolatie: warmteweerstand van de isolatie van de kruipruimte (isolatie op de vloer van de kruipruimte);

§ constructie: warmteweerstand van de constructie van de vloer van de kruipruimte;

      ligt de kruipruimte deels boven maaiveld:

§ hoogte boven maaiveld in mm;

§ warmteweerstand van de constructie in m2.K/W van de wand van de kruipruimte grenzend aan de buitenlucht.

Mochten er voor de aangrenzende kruipruimte binnen de rekenzone verschillende invoergegevens voor de kruipruimte worden opgegeven, worden de gegevens oppervlakte gewogen gemiddeld voor de aangrenzende kruipruimte.

Onverwarmde kelder
De vloerVoor de begane grondvloer boven een onverwarmde kelder moet eerst een aparte zone worden aangemaakt. Voor de ruimte of ruimten van de onverwarmde kelder moet een afgiftesjabloon worden aangemaakt  waarbij geen afgifte-apparaten zijn opgegeven voor verwarming (onverwarmde ruimte). Voor de onverwarmde ruimte of ruimten moeten de wanden en vloeren worden opgegeven als bouwdelen grenzend aan de grond.

Ligt de onverwarmde kelder deels boven de grond moeten de wanden worden gesplitst in delen grenzend aan de grond en delen grenzend aan de buitenlucht. De maaiveldhoogte kan worden opgegeven via het icoon ‘Maaiveldhoogte’ in het geometrie-tekenscherm. Door extra lijnen binnen een ruimte in een wand te tekenen kunnen wanden worden gesplitst in meerdere deelwanden waarvoor verschillende begrenzingen kunnen worden opgegeven.

De ruimte of ruimten van de onverwarmde kelder moeten worden toegekend aan de zone van de onverwarmde kelder.

Onder het maaiveld
Begane grondvloeren van een verwarmde ruimten met de vloer onder het maaiveld kan worden opgegeven door via het icoon ‘Maaiveldhoogte’ in het geometrie-tekenscherm de hoogte aan te passen en waar nodig wanden en vloeren tegen grond op te geven.